Zoon van Manasse:
Asriël. Zijn Aramese bijvrouw baarde Machir, de vader van Gilead. Machir nam vrouwen voor Chuppim en Suppim. Zijn zuster heette Maächa. Een andere nakomeling van Manasse heette Selofchad. Selofchad kreeg dochters. Machirs vrouw Maächa baarde een zoon, die zij Peres noemde. Zijn broer heette Seres. Zonen van Seres:
Ulam en Rekem. Zoon van Ulam:
Bedan. Dit waren de nakomelingen van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse. Machirs zuster Molechet baarde Ishod, Abiëzer en Machla. De zonen van Semida waren Achjan, Sechem, Likchi en Aniam.
Nakomelingen van Efraïm:
Efraïm was de vader van Sutelach, die de vader was van Bered, de vader van Tachat, de vader van Elada, de vader van Tachat, de vader van Zabad, de vader van Sutelach. Efraïms andere zonen, Ezer en Elad, werden door de inheemse bevolking van Gat vermoord toen ze daar vee probeerden te stelen. Hun vader Efraïm rouwde lange tijd over hen, en zijn verwanten kwamen hem troosten. Hij sliep met zijn vrouw en ze werd zwanger. Ze baarde een zoon, die hij Beria noemde, omdat hij verwekt was toen het huis door onheil was getroffen. Zijn dochter was Seëra; zij stichtte Laag-Bet-Choron, Hoog-Bet-Choron en Uzzen-Seëra. Hij had ook een zoon, Refach. Refach was de vader van Resef, die de vader was van Telach, de vader van Tachan, de vader van Ladan, de vader van Ammihud, de vader van Elisama, de vader van Nun, de vader van Jozua.
Hun grondgebied omvatte de volgende steden, elk met de omliggende dorpen:
Betel, in oostelijke richting Naäran, in westelijke richting Gezer, en ook het gebied van Sichem tot aan Ajja. De stam Manasse bezat Bet-San, Taänach, Megiddo en Dor, elk met de omliggende dorpen. Dit waren de gebieden waar de nakomelingen van Israëls zoon Jozef woonden.